HOL 111 – 112
Hollanda Dili ve Grameri I – II (Inleiding tot de Nederlandse
Grammatica)
Dr. Mustafa Güleç
Ankara Üniversitesi, Dil ve Tarih-Coğrafya Fakültesi (DTCF) Batı Dilleri ve Edebiyatları Bölümü,
Hollanda Dili ve Edebiyatı Anabilim Dalı
Het Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (Latijn: pronomen personale) is een woord dat in de plaats komt van een zelfstandig naamwoord of een eigennaam waarmee een persoon of zaak wordt aangeduid.
• Onderscheiden worden:
• de eerste persoon enkelvoud en meervoud (Nederlands: ik, wij)
• de tweede persoon enkelvoud en meervoud (Nederlands: jij/je, jullie)
• de derde persoon enkelvoud en meervoud (Nederlands: hij, zij, het)
• In het enkelvoud duidt de eerste persoon op de spreker zelf, de tweede persoon op de aangesproken persoon en de derde persoon op degene over wie gesproken wordt.
• De meervoudsvormen zijn vaak geen nauwkeurige meervouden en er zijn dan ook talen die voor de verschillende functies van het meervoud verschillende woorden hebben.
• Het meervoud van de eerste persoon duidt meestal niet op de sprekers, want over het algemeen is er maar één persoon aan het woord. De betekenis is: de spreker en een of meer andere personen. Die andere personen kunnen de personen zijn namens wie de spreker ook spreekt, maar het kunnen ook aangesproken personen zijn.
• Het meervoud van de tweede persoon duidt meestal op de aangesproken personen, maar kan ook op een of meer aangesproken personen duiden samen met anderen die geacht worden tot de aangesprokene(n) te behoren.
• Het meervoud van de derde persoon duidt altijd op de personen over wie gesproken wordt.
Weglaatbaarheid
• In sommige talen (bekend als pro-droptalen) kan het persoonlijk voornaamwoord in de functie van onderwerp worden weggelaten, omdat de werkwoordsvorm al voldoende informatie geeft. In de Latijnse zin Cogito ergo sum (ik denk dus ik ben, een citaat van René Descartes) ontbreken bijvoorbeeld persoonlijke voornaamwoorden. Dit verschijnsel doet zich ook voor in onder andere het Spaans; zo zegt men bijvoorbeeld bailo ("ik dans") en niet yo bailo. Zegt men yo bailo dan valt de klemtoon op de persoon (ik).
Het Persoonlijk voornaamwoord
• Welke woordsoort is je in de zin 'Ik heb je gezien'?
• Je is hier een persoonlijk voornaamwoord. Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen meestal naar levende wezens. De vorm hangt af van persoon en getal (eerste, tweede of derde persoon, en enkelvoud of meervoud), van de functie in de zin (als het voornaamwoord het onderwerp van de zin is, is de vorm anders dan wanneer het een andere functie heeft), of de vorm
benadrukt wordt of niet (de zogenoemde volle en gereduceerde vormen) en het geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig).
Het Persoonlijk voornaamwoord
• De vormen ie en die (vaak uitgesproken als tie) worden alleen gebruikt in informele taal direct na een persoonsvorm: 'Hoe gaat-ie?', 'Dat zal die wel niet meer doen.' Het is een persoonlijk voornaamwoord in zinnen als 'Weet je waar mijn boek is?
Nee, ik heb het niet gezien.' Omdat het woord het vrijwel altijd wordt uitgesproken als [ut], is het te beschouwen als gereduceerde vorm.
• De onderwerpsvorm wordt behalve als onderwerp van de zin ook gebruikt als aanspreekvorm en als naamwoordelijk deel van het gezegde.
• Zij gaan in februari trouwen.
• Mijn broer is twee jaar ouder dan ik.
• Jij daar, kom eens hier!
• 't Is een bijzonder kind, dat is-ie. (ie is naamwoordelijk deel)
• Dat is opa, en dat is tante Emma, en dat ben jij. (jij is naamwoordelijk deel)
• De niet-onderwerpsvorm wordt gebruikt als lijdend voorwerp of indirect object, na een voorzetsel en als naamwoordelijk deel van het gezegde. Daarnaast komt 'm voor in sommige vaste uitdrukkingen.
• Sam zag haar gisteren nog. (haar is lijdend voorwerp)
• Het is me wat! (me is indirect object)
• Voor jou doe ik alles. (jou staat na een voorzetsel)
• Als ik jou was, zou ik niet naar hem luisteren. (jou is naamwoordelijk deel van het gezegde)
• Daar zit 'm de kneep. (vaste uitdrukking)
Het Persoonlijk voornaamwoord
persoon
onderwerpsvorm niet-onderwerpsvorm
volle vorm gereduceerd volle vorm gereduceerd
eerste enkelvoud ik 'k mij me
tweede enkelvoud jij, u je jou, u je
derde enkelvoud hij, zij ie, die, ze, het, 't hem, haar 'm, 'r, d'r, ze, het, 't
eerste meervoud wij we ons -
tweede meervoud jullie, u je jullie, u je
derde meervoud zij ze hen, hun ze
Persoonlijk voornaamwoord
• De derde groep woordsoorten is die van het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord. Deze twee woordsoorten staan in één groep, omdat er een aantal woorden is dat zowel een persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kan zijn. Om deze twee dus goed uit elkaar te houden, staan ze in dezelfde groep!
• Zoals ik al eerder zei, is het bij sommige woordsoorten erg eenvoudig te zien wat er mee wordt aangeduid. Het lijkt me duidelijk dat het persoonlijk voornaamwoord personen aanduidt. Dat kan er eentje zijn, maar ook meer. Een nagenoeg
waterdichte regel om te testen of een woord een persoonlijk voornaamwoord is, is om te kijken of dat woord kan worden vervangen door de naam van een persoon of de namen van personen. Hoe dat gaat, zal ik hieronder laten zien. Eerst de woorden die een persoonlijk voornaamwoord zouden kunnen zijn:
• ik, je, jij, jou, me, mij, u, hij, zij, het, we, wij, ons, jullie, zij (meervoud), ge, gij, hem haar, hen hun.
Persoonlijk voornaamwoord
Een paar voorbeelden, de persoonlijke voornaamwoorden zijn onderstreept:
“Wil je dat ik aan je tafel kom zitten?”
De persoonlijke voornaamwoorden vervangen we nu door namen van personen:
“Wil Peter dat Linda aan je tafel komt zitten?”
Je ziet dat de laatste, niet-onderstreepte ‘je’ niet door de naam van een persoon kan worden vervangen, dus is dat ook geen persoonlijk voornaamwoord, omdat het een bezit aangeeft, dus is dat een bezittelijk voornaamwoord. Ook kun je deze niet-onderstreepte ‘je’ vervangen door het bezittelijke ‘jouw’. Je kunt deze ‘je’ wel vervangen door een naam, maar dan word je eigenlijk
gedwongen om er ‘s aan toe te voegen om het kloppend te maken. Dat wordt beschouwd als ‘vals spelen’:
“Wil Peter dat Linda aan Linda’s tafel komt zitten?”
Omdat je deze laatste ‘je’ dus niet kunt vervangen door alleen een naam (zonder ‘s toe te voegen) is dit geen persoonlijk voornaamwoord, maar een bezittelijk voornaamwoord.
Nog een paar voorbeelden, de persoonlijke voornaamwoorden zijn onderstreept:
“We hebben ontzettend veel lol gehad op ons nieuwe vakantieadres.” (‘We’ kan vervangen worden door bijvoorbeeld ‘Peter en Annie’ | ‘ons’ kan niet vervangen worden door personen, anders krijgt je: ‘…op Peter en Annie nieuwe vakantieadres.’)
“Nog steeds vind ik dat je je haar moet dragen zoals je laatst deed.” (de onderstreepte persoonlijke voornaamwoorden kun je allemaal vervangen door namen van personen | bij de tweede ‘je’
kan dat niet, dus is het een bezittelijk voornaamwoord. Ook kun je de tweede ‘je’ vervangen door het bezittelijke ‘jouw’.)
“Die boom is niet van ons, maar van jullie! Vraag maar aan hen!” (deze onderstreepte persoonlijke voornaamwoorden lijken allemaal bezittelijke voornaamwoorden, maar zoals je ziet kun je ze allemaal vervangen door namen van personen. Daarom zijn het persoonlijke voornaamwoorden:
“Die boom is niet van Peter en Annie, maar van Arie en Saskia! Vraag maar aan Ans en Henk!”
Nog een zin:
“Dit is niet onze boom, maar hun boom! Vraag het ze maar!” (in deze zin kun je alleen ‘ze’ vervangen door namen van personen | ‘onze’ en ‘hun’ zijn daarom bezittelijke voornaamwoorden.) Een bijzonderheid: het persoonlijke voornaamwoord ‘het’:
De volgende bizarre regel staat ook bij de uitleg van de lidwoorden. Het lidwoord het kan namelijk ook voorkomen als persoonlijk voornaamwoord. Dat is het geval als in een zin twee keer hetzelfde onderwerp genoemd wordt. Hieronder een paar voorbeeldzinnen:
“Het is goed dat jij de verantwoordelijkheid op je neemt.” (de twee onderstreepte gedeeltes betekenen hier precies hetzelfde. Redekundig gezien, zijn ze beiden het onderwerp. Taalkundig gezien is ‘Het’ daarom geen lidwoord, maar een persoonlijk voornaamwoord.)
Nog een voorbeeld:
“Het vreemde is dat ze er niet meer van weet.” (redekundig zijn beide onderstreepte gedeeltes het onderwerp, daarom is ‘Het’ taalkundig gezien en persoonlijk voornaamwoord.)
Persoonlijk voornaamwoord
• Een persoonlijk voornaamwoord geeft de "spreker(s)" in een zin aan. Die wordt/worden niet met naam en toenaam genoemd, maar met onpersoonlijke termen als ik, hem, jullie, ons enzovoort. Het kan de spreker zelf zijn ("ik"), de aangesprokene ("jij") of een derde (hij, zij of het). Die worden ook wel 1ste, 2de en 3de persoon enkelvoud genoemd. In het
meervoud zijn het wij (1ste persoon meervoud), jullie of u (2de) en zij of ze (3de persoon).
• De vormen die hierboven staan, zijn die van het onderwerp. Het persoonlijk
voornaamwoord verandert vaak als de grammaticale functie ervan verandert. Als "ik" aan
"hij" iets geeft, dan zeg je Ik geef het hem, want hem is hier meewerkend voorwerp. Zo schrijf je ook: Hij keek ons aan. Dat komt doordat ons lijdend voorwerp is.
• De 2de naamval van persoonlijke voornaamwoorden komt alleen voor in bepaalde staande uitdrukkingen als mijns inziens, zijns gelijke en dergelijke. "Het" is ook een persoonlijk
voornaamwoord (3de persoon enkelvoud) en komt voor in zinnen zoals "Het regent".
• Het persoonlijk voornaamwoord is van invloed op de vorm (schrijfwijze) van het werkwoord in een zin, de zgn. persoonsvorm. Dus: Ik loop, wij lopen, enzovoort.
Persoonlijk voornaamwoord
aam
v. 1e pers. enk. 1e pers. mv. 2e pers. enk. 2e pers. mv. 3e pers. enk. 3e pers. mv.
1 ik wij, we jij, je jullie, u hij, zij, het zij, ze
2 mijns, mijner ons, onzer jouwer uwer zijns, zijner, harer hunner, harer
3 mij, me ons jou, je jullie, u hem, haar, het hun, ze, haar
4 mij, me ons jou, je jullie, u hem, haar, het hen, ze, haar
Persoonlijk voornaamwoord
Uitdaging
• Wat is een persoonlijk voornaamwoord en hoe spel je het in de verschillende personen en tijden?
• Methode
• Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat (meestal) verwijst naar een levend wezen. De spelling is afhankelijk van de persoon en getal (1e, 2e of
3e, enkelvoud of meervoud), het geslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en of het voornaamwoord het onderwerp in de zin is of een andere functie heeft.
• In het volgende overzicht kan je zien wat de verschillende persoonlijk voornaamwoorden zijn en hoe je deze spelt in de verschillende situaties:
Persoonlijk voornaamwoord
• Voorbeelden van de onderwerpsvorm zijn:
• Ik wil graag een appel.
• Ik denk dat wij (we) dat willen.
• Mijn vader is veel ouder dan jij. (Plak in gedachte de juiste vorm van het werkwoord wat al in de zin staat erachter (hier is dat is, van het werkwoord zijn):
Mijn vader is veel ouder dan jij bent. Nu zie je duidelijk dat het 'jij' moet zijn en niet 'jou': Mijn vader is veel ouder dan jou bent. Dat klopt duidelijk niet.)
•
• Voorbeelden van de niet-onderwerpsvorm zijn:
• Ik geef dat boek aan jou.
• Dat geld is niet van mij, maar van ons.
• Stuur die envelop maar naar hun toe.
• Voor jou doe ik alles. (jou staat na een voorzetsel, en is dan altijd de niet-onderwerpsvorm)
•
• De voornaamwoorden die in het overzicht tussen haakjes staan, kun je gebruiken als er minder nadruk op dat woord moet liggen in de zin:
• Ik geef je dat boek. (nadruk ligt op het boek)
• Wil jij dat aan ze geven? (nadruk ligt op jij)
•
• Als je de regels toch lastig vindt, raden we je aan om dit veel te oefenen. Als je veel oefent dan krijg je namelijk snel een gevoel voor welk woord correct is en dat klopt dan vaak!
Kaynakça
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Persoonlijk_voornaamwoord
• https://onzetaal.nl/taaladvies/persoonlijk-voornaamwoord
• http://wp.digischool.nl/nederlands/home/taalkundig-ontleden-woor dsoorten/persoonlijk-voornaamwoord-12
/
• https://wikikids.nl/Persoonlijk_voornaamwoord